Utrecht
Ik heb lange tijd in de binnenstad van Utrecht gewoond. Pas toen ik de stad verlaten had, schreef ik een drieluik over de nutsbedrijven – stadsverlichting, stadsreiniging en stadstoezicht – en enkele publicaties over de verbouwing van het Stadhuis.
De oren en ogen van de stad
Ingrid D. Jacobs, De oren en ogen van de stad. Toezicht in Utrecht, Historische Reeks Utrecht 35 (Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2009).
‘De oren en ogen van de stad, zo worden de Utrechtse toezichthouders wel genoemd. Ze zijn immers dagelijks in de stad aanwezig en zien en horen wat er speelt. In 1995 is de Stichting Stadstoezicht Utrecht opgericht met een tweeledig doel: de veiligheid in de stad te bevorderen en langdurig werklozen aan een zinvolle baan te helpen. Op 1 januari 2007 kwam een eind aan het bestaan van de zelfstandige Stichting Stadstoezicht door het dichtdraaien van de subsidiekraan.’
‘De oren en ogen van de stad, zo worden de Utrechtse toezichthouders wel genoemd. Ze zijn immers dagelijks in de stad aanwezig en zien en horen wat er speelt. In 1995 is de Stichting Stadstoezicht Utrecht opgericht met een tweeledig doel: de veiligheid in de stad te bevorderen en langdurig werklozen aan een zinvolle baan te helpen. Op 1 januari 2007 kwam een eind aan het bestaan van de zelfstandige Stichting Stadstoezicht door het dichtdraaien van de subsidiekraan.’
Utrechts vuil, 125 jaar reinigingsdienstUtrecht
Ingrid Jacobs, Utrechts vuil, 125 jaar reinigingsdienst, Historische Reeks Utrecht 32 (Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2001).
‘Stedelijk vuil is van alle tijden. Vanaf het moment dat mensen zich vestigden rond een marktplaats of aan een handelsroute of rivier produceerden zij afval. Als het kon, werd het hergebruikt, vaak echter gewoon achtergelaten, gestort of verbrand. In de stad Utrecht nam de Reinigings-, Markt- en Havendienst (RHD) de organisatie rondom het afval sinds 1876 op zich. Met handkarren, roeiboten en bezems deden vegers en puttenscheppers hun werk. Inmiddels is de RHD uitgegroeid tot een modern bedrijf dat veel meer doet dan straten vegen alleen.’
‘Stedelijk vuil is van alle tijden. Vanaf het moment dat mensen zich vestigden rond een marktplaats of aan een handelsroute of rivier produceerden zij afval. Als het kon, werd het hergebruikt, vaak echter gewoon achtergelaten, gestort of verbrand. In de stad Utrecht nam de Reinigings-, Markt- en Havendienst (RHD) de organisatie rondom het afval sinds 1876 op zich. Met handkarren, roeiboten en bezems deden vegers en puttenscheppers hun werk. Inmiddels is de RHD uitgegroeid tot een modern bedrijf dat veel meer doet dan straten vegen alleen.’
Het stadhuis van Utrecht voltooid
Ingrid Jacobs, Het stadhuis van Utrecht, voltooid/The town hall of Utrecht, completed (Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2001).
‘Het stadhuis van Utrecht heeft sinds augustus 2000 een nieuw aanzien. Het is heropend, letterlijk, en heeft daarnaast een meer toegankelijk karakter gekregen. Daarvoor was de Spaanse architect Enric Miralles verantwoordelijk. Hij creëerde een nieuwe entree aan de voormalige achterzijde van het gebouw en renoveerde de bestaande panden grondig. Daarbij hield hij serieus de historische waarden voor ogen. De nieuwbouw is opvallend en geïnspireerd op de bestaande bebouwing.’
‘Het stadhuis van Utrecht heeft sinds augustus 2000 een nieuw aanzien. Het is heropend, letterlijk, en heeft daarnaast een meer toegankelijk karakter gekregen. Daarvoor was de Spaanse architect Enric Miralles verantwoordelijk. Hij creëerde een nieuwe entree aan de voormalige achterzijde van het gebouw en renoveerde de bestaande panden grondig. Daarbij hield hij serieus de historische waarden voor ogen. De nieuwbouw is opvallend en geïnspireerd op de bestaande bebouwing.’
Een heropend stadhuis
Ingrid Jacobs, ‘Een heropend stadhuis. Een droom werkelijkheid geworden’, in: Jo Jamar (red.), Het stadhuis van Utrecht/The Town Hall of Utrecht (Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2000) 86-133.
‘Als een klassieke “tempel”, zo herkennen de meeste passanten het Utrechtse stadhuis – net als de verderop aan de Oudegracht gelegen Augustinuskerk. Beide gebouwen roepen nostalgische, emotionele en zakelijke gevoelens op. In het geval van het stadhuis is dat “tempelgevoel” nog niet zo gek want het, deels classicistische, gebouw fungeert voor velen als tempel (en kruis) op de belangrijkste momenten in een mensenleven. Eind twintigste eeuw was het stadhuis zodanig uitgeleefd, dat een totale remake nodig was. Enric Miralles (1955-2000) was de architect van het nieuwe ontwerp.’
‘Als een klassieke “tempel”, zo herkennen de meeste passanten het Utrechtse stadhuis – net als de verderop aan de Oudegracht gelegen Augustinuskerk. Beide gebouwen roepen nostalgische, emotionele en zakelijke gevoelens op. In het geval van het stadhuis is dat “tempelgevoel” nog niet zo gek want het, deels classicistische, gebouw fungeert voor velen als tempel (en kruis) op de belangrijkste momenten in een mensenleven. Eind twintigste eeuw was het stadhuis zodanig uitgeleefd, dat een totale remake nodig was. Enric Miralles (1955-2000) was de architect van het nieuwe ontwerp.’
Stadsverlichting
Egbert van Altena en Ingrid Jacobs, Licht in de binnenstad. Openbare verlichting in de stad Utrecht, Historische Reeks Utrecht 30 (Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2000).
‘In de oudheid boden olielampjes schamele verlichting. In de middeleeuwen moest de stad het doen met fakkels, pektonnen en kaarsen. De olielamp was een grote vooruitgang, zeker toen die, eenmaal ontwikkeld tot een bruikbare straatlantaarn, in serieproductie vervaardigd kon worden. Vanaf dat moment ging de Utrechtse overheid zich met de openbare verlichting bemoeien. In de loop van de tijd stapte men van olie- over op gasverlichting en aan het begin van de twintigste eeuw definitief op elektriciteit.’
‘In de oudheid boden olielampjes schamele verlichting. In de middeleeuwen moest de stad het doen met fakkels, pektonnen en kaarsen. De olielamp was een grote vooruitgang, zeker toen die, eenmaal ontwikkeld tot een bruikbare straatlantaarn, in serieproductie vervaardigd kon worden. Vanaf dat moment ging de Utrechtse overheid zich met de openbare verlichting bemoeien. In de loop van de tijd stapte men van olie- over op gasverlichting en aan het begin van de twintigste eeuw definitief op elektriciteit.’